A.C.W. Staring:


Throughout history our Germanic heritage has been used by many artists like painters, composers, and poets, who have based some beautiful works on it, some of them even based their work on local legends and myths that were previously unknown to the big public, this preserved some very interesting stories for our posterity.
The most famous of those artists is of course the German composer Richard Wagner but there were also many lesser known artists who kept our heritage alive.

Painting of Staring, by L. Moritz, 1826 One of them was A.C.W.Staring, a Dutch poet from the Achterhoek; a small area in the Dutch province of Gelderland.
He lived from 1767 to 1840 and followed two cultural currents; he wrote some very educational poems which is typical for the Age of Enlightenment but he also wrote about old legends which links him to the Romantic Age.
Staring's poems are written in an old-fashioned form of Dutch which makes them difficult to read for most modern Dutch people, a funny thing I also noticed is that he sometimes uses some Nether-Saxon dialect words, the poems that are inspired on Germanic mythology are often free translations of material from the Old Norse saga's, something which can also be seen by the use of Old Norse names like "Odin" and "Thor" while this gods were named "Wodan" and "Donar" in the Netherlands.
Staring's full name was Anthoni Christiaan Winand Staring and he was born in Gendringen on January 24, 1767, for most of his life he lived on house Wildenborch in the village of Vorden, where he died in 1840.
The poems of Staring were not appreciated during his life but some years after his death the people finally recognized his talent and although it was a little too late his poems became very popular.

I have freely translated four of Staring's poems into English so that they can also be enjoyed by non-Dutch speakers, unfortunately the rime has been lost because of that translation but at least you can now read the contents of the poems.

  • The Weavingsong of the Valkyries:
    Translation: Ansuharijaz (© 2003)

    Het Weefgezang der Walkyren
    A.C.W. Staring
    Oud-Noorsche poëzie, vrij vertaald.

    't Wordt rondom duister:
    Pijlwolken hangen
    En breiden zich uit,
    Onweerverkondend.
    Het regent bloed!

    Aan lansen hechten
    De Keurgodinnen
    Hela's Web,
    Bloedrood van inslag:
    Randwer ten dood!

    De lokken van krijgers,
    Die 't scherp versloeg,
    Strekken tot Schering -
    Bloedige Spiesen
    Den Weefstoel tot Treden.

    Een rusting bekleedt
    De wevende Zusters.
    Haar Spoelen zijn Pijlen;
    Zij slaan met Zwaarden
    Het Zegeweb vast.

    Hildur, Hiorthrimul,
    Sangrida, Swipul
    Kwamen, en weven
    Met blanke zwaarden!

    Eer het zonlicht daalt,
    Worden schilden gekliefd,
    En pansers doorboord;
    En 't staal vaart neder,
    Op klinkende helmen.

    'Wij weven, wij weven
    De Webbe des Slags!
    Dit Zwaard droeg voormaals
    Een Koningszoon.
    IJlt heen, ijlt heen,
    In de rij der krijgers,
    Waar de onzen alreeds
    Van 't strijdvuur gloeijen.

    Wij weven, wij weven
    De Webbe des Slags!
    Gunnur en Gondula,
    IJlt! ijlt heen,
    Den Koning ter hulpe! - -
    Ziet gij haar ijlen? -
    De Koning is reeds
    Gedekt met heur schilden!

    Wij weven, wij weven
    De Webbe des Slags!
    IJlt heen, ijlt heen,
    Waar wapens klettren,
    En Helden kampen! -
    Wij laten de dood
    Den Koning niet treffen:
    Over leven en dood
    Gaat ons beschik.

    Het Volk, dat daar zwierf
    In woest gebergte,
    Zal 't vlakke beheerschen! -
    Verneem, o Koning,
    De mare u verkondigd:
    Een flits kwam gevlogen;
    Uw Vijand sneeft.

    Ontroostbaar zitten
    De Zonen van Erin,
    En plegen rouw.
    En 't Web is volweven:
    Het breede slagveld
    Met bloed geverwd.

    Maar twist blijft woeden,
    Van land tot land;
    't Is àl verschrikking,
    Waarheen wij zien!
    Bloedige wolken
    Vliegen rondom.
    Het zwerk is bespat
    Met krijgersbloed;
    Voorspellend wat nog
    naar ons woord geschiedt

    Nu zingen wij Zusters
    Een Zegelied.
    Heil zij den Koning!
    Ook valle ons Zusteren
    Heil te beurt!
    En 't Lied dat wij zongen,
    Dat zing, die 't beluistert,
    Gekeerd tot de zijnen,
    Den Krijgere voor.'

    Zoo zongen de Zusters,
    En stegen te ros.
    Hoog door de lucht,
    met blikkrende zwaarden
    Reden zij heen.
    The Weavingsong of the Valkyries
    A.C.W. Staring
    Old-Norse poetry, freely translated.

    It becomes dark all around:
    Arrowclouds are hanging
    and expanding,
    predicting a thunderstorm.
    It rains blood!

    To lances
    the Elitegoddessess attach
    Hela's Web,
    Bloody red it looks:
    To Randwer's death!

    The locks of warriors,
    who were defeated by the sharp (weapons),
    form its warp -
    Bloody stakes
    form the treds of the weavingchair.

    An armour is clothing
    the weaving Sisters.
    Her spools are arrows;
    they attach with swords
    the Victoryweb.

    Hildur, Hiorthrimul,
    Sangrida, Swipul
    came, and wove
    with shining swords!

    When the sunlight descends,
    the shields are split,
    the armours are pierced;
    and the steel descends,
    upon clinging helmets.

    'We weave, we weave
    the Web of Battle!
    This sword was once carried
    by a king's son.
    Haste yourself, haste yourself,
    In the ranks of the warriors,
    where our men already
    glow from battlefire.

    We weave, we weave
    The Web of Battle!
    Gunnur and Gondula,
    Haste! haste yourself,
    To help the king! - -
    Do you see her hasting? -
    The king has already
    been protected by her shields!

    'We weave, we weave
    the Web of Battle!
    Haste yourself, haste yourself,
    To where weapons clash,
    And heroes fight! -
    We do not allow death
    to harm the king:
    Over life and death
    we command.

    The folk, that wandered there
    in rugged mountains,
    will rule the plains! -
    Know, oh king,
    the mare that is revealed to you:
    a flash flew;
    your enemy falls.

    inconsolably sit
    the sons of Erin,
    and they mourn.
    And the Web has been completed:
    The broad battleground
    has been painted with blood.

    But conflict keeps raging,
    from land to land;
    all is horror,
    where-ever we look to!
    Bloody clouds
    fly around.
    The air has been splattered
    with warriorblood;
    Predicting what still
    happens on our word.

    Now we Sisters sing
    a victorysong.
    Hail be the king!
    Also our Sisters
    deserve a hail!
    And the song that we sung,
    Should he who listens, sing,
    turned towards his own people,
    for the warriors.'

    So sung the Sisters,
    and ascended on their steeds.
    High into the sky,
    with shining swords
    they rode off.


  • Jaromir in Zutphen:
    Translation: Ansuharijaz (© 2003)

    The Jaromir-cycle consists of 4 parts; "Jaromir in Prague", "Jaromir in Zutphen", "Jaromir in Lochem" and "Jaromir revenged", Jaromir was a theology student from Prague who lived in 1430, he later became a monk and visited the Achterhoek where he had all kinds of adventures, he also visited the library in the church of Zutphen where he even had a meeting with the devil himself:

    Jaromir the Zutphen
    A.C.W.Staring

    'Alweer van Jaromir?' Ik kan 't niet helpen, Lezer!
    Hij liep, ten derde maal, mij klakloos voor den voet;
    En of mijn Held aan Moldau of aan Wezer
    Gefokt zij; of hij mij de derde reis ontmoet,
    Of de eerste, en Monnik zij of Heiden;
    Hij mij onbekeken goed:
    Verstaat hij slechts, wanneer mijn rijmkoorts woedt,
    De ziektestof genezend af te leiden.

    Laat Jaromir u dus zijn platgeschoren bol
    Nog eens zien, heb geduld! het zal aan mij niet schorten,
    Dat hij uw leegen tijd naar krachten poog' te korten,
    Bij 't spelen van zijn nieuwe rol.

    Welaan dan, ik begin! Hou' slechts uwe aandacht vol!

    Heeft iemand van den Booze wat te vreezen,
    Hij ga niet ver om hulp; zijn man is Sint Michiel.
    Kort voor het tweetal Klepels viel,
    Met Lochems Klokken eerst ten hoogen opgerezen,
    Moest Jaromir hem juist indachtig wezen.
    `Bij Sint Michiel!' roept met ontplooiden mond
    De Pater, dat het kerkhof dreunt in 't rond;
    De Heilig hoort; kijkt uit; ziet slingrend zich verheffen
    Wat straks verraderlijk hem die daar schreewt zal treffen;
    En staat reeds, maar verhuld voor 't menschlijk oog beneen.
    Het schild is aan zijn arm; niet voor den pronk alleen:
    't Heeft, met een zwenk, op weg de vaart gebroken
    Van 't neergesmakt metaal - des niet te min vrij zwaar
    Op 's Monniks hoofd beland! Vriend Jaromir ligt daar,
    Als had de Dood zijne oogen reeds geloken.
    Zijn longen zijn van ademtogt verstoken,
    Terwijl het bloed hem langs de slapen vliet.
    Nogtans de levensvonk ontsnapt het ligchaam niet!
    Een arm - een been, dat aanvangt zich te rekken -
    Doen blijken, dat Michiel geen lijk heeft op te wekken.
    Het kost hem slechts een schrupeltjen bewijs
    Van Balsem uit het paradijs
    Om, binnen weeks verloop, wat gaapt weer digt te kleven;
    En Hij, wien 't in een droom is g'openbaard,
    Wat Heilig hem onzienlijk heeft bewaard,
    Verspreekt, door pligtbesef gedreven,
    'Eé dingsdag van de twèè te vasten, hem ter eer,
    Tot zijn Getij de aanstaande herfstmaand keer'.'

    Dit woord was tusschen hem en zijn Patroon gebleven:
    In petto gaf hij 't, op 't bedaarde ros geheven,
    Dat, als convalescent, hem aan vervelingspest
    Ontdraagt, en redt naar Zutphens grijze vest.

    Daar wil hij bij de Wijsheid les gaan nemen,
    Die, in een Kerkgewelf, befaamder dan te Bremen
    De Grafcel, eeuwen tijds aan boei gelegen heeft,
    En - Proteus wedergaa - geketend antwoord geeft.

    Zijn ijver baarde gunst! men laat hem niet verlegen,
    Schoon hij ter scheemring toe zijn drokke studies rekk':
    Een dubble Sleutel wordt van Kerk en Boekvertrek
    Hem toebetrouwt; De Koster hoeft zijn wegen
    Slechts hulpzaam over dag, maar niet, bij 't henengaan,
    Des avonds, gaa te slaan.

    Wat, onder 't werk, 's namiddags onzen Pater
    Tot sterking dient, daar waakt een oud Begijntje voor.
    Pas opent hij de deur, of 't hengelmandje staat er:
    De Custos komt er mee; hij zet het aan zijn schoor
    Van 't welf, eerbiedig groetend, neder,
    En gaat.
    Zoo kwam en ging, die hem verzorgde, weder.

    't Was de eerste keer 's Mans EXTRA-VASTENDAG;
    Doch had de Non, die in zijn Vesperbrood voorzag,
    Van zijn Gelofte niets vernomen;
    En toen zijn spijsuur was gekomen,
    En 't korfjen openging, bleek, wat het bovenst lag,
    EEN HOEN te zijn. 't Vereischte geen ontleden;
    Reeds was het naar de kunst, den eter voorgesneden.

    Zijn tanden waatren! Evenwel hij doet zijn pligt,
    En dwingt het afgewend gezigt
    Op Vaders Augustijns Confessies neer te kijken.
    Dit middel geeft allengskens baat!
    Hij vat steeds meer er meer den zin van 't geen er staat -
    Peinst op 't geleezne - en voelt de kwaa begeerte wijken;
    Als ... hoor! - daar valt iets!' 'klink! - klinkklank!' Wat mag dat zijn? -
    De sleutels waren 't der twee deuren. Augustijn
    Of de elleboog had schuld; ten minste naar den schijn.
    Snel bù de Lezer, zonder zien, om ze op te rapen;
    Maar de open hand - dwaalt af - en vindt het Hoen! -

    En nu die Hand niet toe te doen;
    't Gegrepen Boutje, plots gelijk een schorpioen
    Te laten vallen; of druiloorig aan te gapen,
    Als waar' het uit een knol gesneen!
    Het niet te proeven! - Van die reepjes òòk geen èèn -
    Geen twèè! tot ongemerkt het halve Hoen verdween!
    Hadt GIJ 't gekund? Indien gij jà zegt, ik zeg nèèn!
    IK had, helaas met Jaromir gegeten;
    Maar 't had mij ook, met hèm, tot in mijn hart gespeten.

    Daar zit hij nu, en schudt het diepgebogen hoofd.
    Zijn DINSDAGSVASTEN was den Heilig duur beloofd.
    Ondankbare als hij is! `Waar zal ik uitkomst vinden!
    Wie kan mij van mijn schuld ontbinden!'
    Zoo kermt hij; en te valscher smuilend loert
    Zijn oude Vijand, die, wat hij een toeval waande,
    Met schelmschen klaauw heeft uitgevoerd,
    En door verzoeking hem den weg tot struiklen baande!
    Te meerder kittelt zich die Onverlaat, die daar
    De Sleutels van den lessenaar
    Geworpen heeft, als korts de Klepels uit de wolken:
    De Klokkenist van Lochems Waterkolken;
    Wiens keelgat thans het uiterst van zijn kracht
    In wondren doende werking bragt,
    Om Jaromirs provisies op te slokken;
    Waartusschen, als bedeesd, het halve Hoen nog schuilt!-

    Het masker van een HOND is door hem aangetrokken.
    Dit voegt bij zijn exploot.

    De Pater hoort hem schrokken -
    En zièt hem nu! zijne oogen uitgepuild,
    Door 't langzaam glijden van de grof gekaauwde brokken;
    De haren piekregt langs den rug omhooggezet! -
    Zoo ziet hij hem, en springt te been! een tred
    Terzij'; doch onderwijl zich pogend te bezinnen
    Op 't kwaad latijn, dat ieder Helspook kan verwinnen.
    Zijn GAST, die 't argwaant, hapt eer 't hem de Ban belet,
    De SLEUTELS weg; is door den wand gevlogen,
    En staat, een mijl vandaar, aan elk gevaar onttogen.

    'Maar zijn die SLEUTELS min den KLEPELS Kerkengoed?
    En waarom dèe genaast, en dèze weggesmeten?'
    Zoo vraagt gij. Lucifer, gelieft gij des te weten,
    Kweet met de Sleutels, op hun beurt, zijn teer gemoed:
    Hij bragt ze weder. Die de Boekcel kwam ontsluiten,
    Vond ze aan den ring der deur. Daar hingen zij, VANBUITEN;
    En, ach, VANBINNEN, zat, tot aan de Vroege Mis,
    De Zondaar in 't _cachot_.

    Eerst meent hij nog te droomen:
    Alleen, uit deze Spijsben is -
    Zulks voelt hij al te zeer! - niets in zijn maag gekomen,
    Dan 't halve Hoen; en leeg is zij!
    En, eindlijk spreekt te luid dat SPOOR VAN HONDENSTAPPEN,
    Waarme de Vloer 't gebeurde aan 't nageslacht zal klappen.

    In werkelooze wanhoop gaat
    Het licht voor hem te bed; en, eer van Walburgs toren
    De wachter driemaals zijn getoet heeft laten hooren,
    Brengt hem de nacht geen goeden raad.
    Kwam deze traag genoeg, 't was toch niet al te spaad.
    Ook luistert hij daarna, met bei' zijn hangende ooren:
    De Rozekrans wordt straks zijn toeverlaat.
    Het honderdste amen sluit het honderst paternoster,
    Als zijn bevrijder komt - de Koster.

    Thans is zijn eenigst wit, dat hij, door boete doen,
    Den Heilig weer verzoen'.
    Hoe streng kastijdt hij zich, om vrij te zijn van 't prangen
    Des zelfverwijts! Waar trekt hij, met gebeen
    En litanijen, niet al te heen,
    En biedt zijn holgevaste wangen
    Te schouw, aan Sint Michiels, op doek ten toon gehangen-
    Aan Sint Michiels van hout en steen.

    Hem na te reizen zult ge intusschen niet verlangen,
    Gij, die dit geeuwend leest, en geeuwend lezen hoort;
    Ik spoed mij daarom eindwaarsts voort;
    Laat Jaromir zijn schuld in zak en asch berouwen,
    En zeg, tot slot, dit enkel woord:
    Zich buitens VIJANDS scheut te hou'en
    Is raadzaam; raadzaam ook, dat gij geen VRIEND verstoort.
    Jaromir in Zutphen
    A.C.W.Staring

    'Again about Jaromir?' I can't help it, reader!
    He walked, for the third time, gratuitous in front of my feet;
    And whether my hero was bred on the Moldau (river Vitava in Czechia) or the Weser;
    whether he meets me on the third travel or the first one,
    whether he is a monk or a heathen;
    He only understands me unseen well:
    when my riming-fever rages,
    Leading away the disease-matter in a curing way.

    Let Jaromir show you his flat-shaven head again,
    have patience! it will not run out on me,
    That he tries to shorten your empty time to his best abilities,
    by playing his new role.

    Ok then, I begin! only keep your attention full!

    When somebody has anything to fear from the Evil One (Satan),
    he doesn't go far for help; his man is Saint Michael.
    Shortly before the two clappers (of the churchbells) fell,
    While the bells of Lochem were raised to their highest,
    Jaromir was absorbed in his thoughts.
    'By Saint Michael!' shouts the Father (Jaromir)
    with open mouth, so hard that the churchyard rumbles;
    The Holy One (saint Michael) hears; watches out; and sees slinging coming down
    that which will treacherously hit him who shouts there (Jaromir);
    And already stands there, hidden for the human eye below.
    The shield is on his arm; not only for showing off:
    It has, with a swing, broken the momentum
    of the falling metal - which still fell heavily
    on the head of the monk! (Jaromir) Friend Jaromir lies there,
    As if death has already closed his eyes.
    His lungs are without breath,
    while the blood flows along his temples (sides of the head).
    Though the spark of life does not escapes his body!
    An arm - a leg, dat tries to stretch -
    show, that Michael does not have to raise a corpse.
    It only costs him a little proof
    of balm from paradise
    to, within a week, close that which gapes (the wound);
    And he (Jaromir), who has been revealed in a dream,
    which saint has protected him,
    he (Jaromir) promises him (saint Michael), driven by a sense of duty,
    To fast (don't eat) one Tuesday out of two, to honour him,
    Until his tide turns the next springmonth (September).

    This word had stayed between him (Jaromir) and his Patron (Saint Michael):
    He gave it, while sitting on his calm steed,
    that as convalescent, carries him away from bored-pest (poetical word for being bored),
    and rides to the gray stronghold of Zutphen.

    There he wants to take lessons from the wisdom (the books in the library),
    which, in a churchvault, is more famous than the one in Bremen
    the gravecell, has layed on a chain for centuries (the books were kept on chains to avoid theft),
    and - Proteus return - answers in chains.

    His diligence gave birth to favour! and he was not left asking,
    Because he continued his dry studies until shimmer (evening):
    A double key to the church and library
    was trusted to him; the sexton (head of the church) did not have to watch him
    only helpfully during the day, but not after his leaving,
    in the evening.

    That (the food) which, during work, strengthens our Father (Jaromir) in the afternoon,
    is guarded by an old little Bagijn (unmarried woman or widow).
    Only when he opens the door, the angler-basket will stand there:
    The Custos (?) brings it; he puts it down
    while humbly greeting,
    and goes.
    So came and went, he who took care of him.

    It was the first time of the man's (Jaromir's) extra-fastingday;
    But the nun, who brought him his Vesperbread,
    did not knew about his promise;
    and when his dinnertime had come,
    and the basket was opened, something lay on top,
    it was a hen. It did not need any dissection;
    it was already well cut for the eater.

    His teeth watered! (meaning; he's hungry) but he performs his duty,
    and forces his turned-away face
    too look into Father Augustijn's Confessions (title of a book).
    This helps a lot!
    He understands increasingly more of what it (the book) says -
    Pounders on what he reads - and feels the evil temptation disappear;
    Like a ... hear! - something falls! 'cling! - clingclang' What can that be? -
    It were the keys of the two doors. (the ones he was given to enter the church and library)
    Augustijn (the book of Augustijn) or the elbow was guilty of it; at least that was what it seemed.
    Quickly the reader bended, without looking, to pick them up;
    But the opened hand - strays off - and finds the hen! -

    And it was now difficult not to close the hand;
    to drop the grasped drumstick, like a scorpion;
    or gaping at it in a dumb way,
    As if it was cut out of a turnip!
    Not to taste it! - From those slices not even one -
    not two! until unnoticed half of the hen disappeared!
    Could YOU have done it? and if you say yes, I will say no!
    I would have, unfortunately, eaten with Jaromir;
    But it would have, just like him, regretted it till deep in my heart.

    There he is sitting now, and shakes his deeply bended head.
    His Tuesday-fasting was promised for a holy period.
    Ungreatful he is! 'Where can I find a solution!
    Who can lift me from my debt!'
    So he moans; and with a vicious grin lurks
    his old enemy (Satan), who, what he (Jaromir) thought was a coincidence,
    has performed this with his evil claw,
    and has deliberately diverted him from his path!
    The villain snickers, who has
    thrown the keys from the desk,
    as well as the clappers from the clouds:
    The bellringer of the waterwells of Lochem (Satan is believed to ring bells at the bottom of a lake in Lochem);
    Whose gullet has performed miracles
    to the best of his strength,
    To swallow Jaromir's provisions;
    Between which, the half hen is still present! -

    The mask of a dog he has put on.
    This adds to his act.

    The Father (Jaromir) hears him gobble -
    And sees him now! with his eyes goggled,
    by the slow slide of the crudely chewed lumps;
    His hair straightly put up on his back! -
    So he sees him, and jumps up! a tred
    sideways; while trying to understand
    the evil Latin, that can defeat every Hellghost.
    His guest (Satan), who gets suspicious, eats quickly before the ban prevents him to,
    The keys gone; they flew through the wall,
    and stand, a mile from there, away from all danger.

    But are those keys except the clappers property of the church?
    And why spare these, and throw away that one?
    So ask you. Lucifer, as you should know,
    regretted what he did with the keys:
    And he brought them back. The person who came to open the library,
    found them on the ring of the door. There they hung, on the outside;
    And, ah! on the inside, sat, until the early mass,
    the sinner (Jaromir) doing his confession.

    At first he thinks he dreams:
    Nothing from this food -
    so he feels well! - has entered his stomach,
    Than the half hen; and empty is she!
    And, finally speaks a trail of dogprints,
    with which the floor will tell the event to posterity.

    With redundant desperation the
    light goes to bed for him (it gets dark); and, not until the
    guard of Walburg's tower has blown three times,
    will the night bring him good counsil.
    This came slowly enough, it was not too speedy anyway.
    After that he also listens, with both his hanging ears:
    The rosewreath will soon be his support.
    The hundredst amen finishes the paternoster,
    When his liberator comes - the sexton.

    Now his only luck is, that he, by doing penance,
    has reconciled himself with the Holy One (saint Michael).
    He chastises himself strictly, to be free of the burden
    of self-blame! Where doesn't he go,
    with litanies and on foot,
    and shows his fully fasted cheeks (he shows he's keeping his promise of fasting now),
    to saint Michael, displayed on canvas -
    to saint Michael of wood and stone.

    Choosing his path will you probably not desire,
    You, who reads this while yawning, and hears it being read while yawning;
    I shall therefor quickly proceed to the end;
    I'll let Jaromir regret his guilt to the fullest,
    And will finally say, this single word:
    Stay away from the enemy (Satan)
    is advisable, and also advisable is, that you should not treat a friend badly.


  • Thor as fisherman:
    Translation: Ansuharijaz (© 2003)

    Thor als visscher
    A.C.W. Staring

    Nog zwierf de Godenschaar van 't Noorden,
    Tot strijd gerust of jagend, om.
    De visscherij vermaakte 't Reuzendom,
    Gehuisd aan Thules woeste boorden;
    Maar Jormungandur, in den afgrond van den plas,
    Lag werkeloos, zoo lang en log hij was.

    Een slang heeft dezen naam gedragen,
    Die ('k weet niet hoe) een Wolf tot Broeder had.
    Met dezen Broeder wolf zal ik u thans niet plagen;
    Van Broeder slang vertel ik wat.

    Hij lag daar, als een hoep om d' aardbol heengebogen:
    Van onzen kant, West-Groenlands kust voorbij -
    Kaap Horen langs, Van de andre zij,';
    En had zich, jaar en dag, min dan een lijk bewogen:
    Op eens slaat hij de tanden in zijn staart;
    Hij trekt dien aan zich; en wat volgde? met een vaart
    Begint de sneeuw der polen neer te storten;
    Daar 't valsche Dier, bij 't wringen van zijn leen,
    De waereldspil acht mijlen ruim deed korten!

    Hoe slonken, boven als beneen,
    Tot gruizeling verbrokkeld, ijs en steen!
    Wat magt van waatren kwam op ieder Aspunt horten,
    Wier kapgewelf sinds plat verscheen.

    De kregelste der Goon - Thor - sliep, als dit gebeurde,
    En 't kraken van onze As zijn trommelvliezen scheurde.
    Een runenspreuk maakt snel zijn Godenstand
    Onkennlijk voor elks oog, en hij betreedt het strand.

    Reus Hymer in zijn vischschuit, peurde
    Hier flùs, op zijn gemak; nù heeft hij iedre hand
    Vol werks bij 't slingrend stuur, zoo roeren zich de baren!

    Maar 't keerend evenwigt brengt alles tot bedaren,
    En Thor schreeuwt: 'Hei! - - Heer Reus, leg even aan! -
    Ik breng den Puitaal, daar beneden,
    Eer hij van nieuws begint, tot reden:
    't Is met een kleinigheid gedaan!
    Vergun mij slechts als Visscher mee te gaan.

    De Reus kwam. Juist had ook een dwalende os zijn treden
    Naar d'oever heengewend. Thor knot hem, met een ruk,
    Het hoofd van 't lijf, en slaat, in Hymers boot gezeten,
    Dit brokjen aan zijn hoek: een Dregge, moet gij weten
    Verstrekt daarvoor.

    Weldra laat nu, met goed geluk,
    De Hengelaar 't gehorend lokaas dalen:
    't Wekt Jormungandurs lust; hij bijt; en Thor aan 't halen!-

    De slang nogtans (geen puitaal bleek de kwant!) -
    De Slang daar tegen in! Kracht tegen kracht gekant!
    Een nieuw rumoer begin! en - moog de kunst mij falen,
    Die boven 't schetsen gaat - dit eischt een tafereel -
    Eischt verwengloed, om 't af te malen!
    'k Leg des mijn houtskool neer, en waag mij aan 't penseel.

    Zie zie! ten bodems toe beweegt zich 't ongemeten
    Des oceaans: de losgegierde staart
    Der Slang verschijnt! Rots wordt naast rots gespleten,
    Bij iedren kronkelslag. Luidsissend in heur vaart,
    Schiet nù de vlijmspits hemelwaart
    En kleurt met bloedig schuim de wolken;
    Nù boort zij weer in de eeuwig donkre kolken.

    Een heir gedrochten, uit d'onpeilbren kloof verjaagd,
    Komt wild dooreen naar boven dringen;
    Is langs de klippen opgedaagd;
    En poogt (elkaar ten schuw!) haar kruinen te bespringen.

    Maar Thor gaat voort het Monster te bedwingen;
    't Afgrijslijkst wat de holle nacht
    Des dieps verborg! - Als of, bij Heekla's donder,
    De klipgrond voor der dampen overmagt
    Te bersten scheurde, en rommlend rees, van onder
    Het ziedend meer, zoo stijgt de ongure kop
    Van Jormungandur op.

    Hij stijgt! en dreigt vergeefs met vlammig rollende oogen;
    Snuift vruchtloos pestwalm naar den hoogten;
    Thor grijpt zijn Hamer! Een gehuil,
    Gelijk het huilen van hyeenen, vaart den muil
    Des Ondiers uit. Daar komt de Reus gevlogen!
    Doodbleek van schrik
    Snelt Hymer toe!...

    En ik
    Vat hier mijn houtskool weer: hij komt; den dolk getogen;
    Springt Thor voorbij; en snijdt de vischlijn af! -
    Zijn straf volgt! maar wat hielp zijn straf! -
    De hoop des Visschers bleef bedrogen.
    Thor as fisherman
    A.C.W. Staring

    Still roamed the Gods of the North,
    equipped for battle or hunting.
    Fishing entertained the Giantkin,
    housed on Thule's raging edges;
    But Jormungandur, in the abyss of the water,
    lay idle, as long and heavy as he was.

    A snake has carried this name,
    who (i don't know how) had a wolf as its brother.
    With this brother wolf I shall not bother you;
    About brother snake I shall tell something.

    He layed there, like a hoop bend around the earthglobe:
    From our side (the Netherlands), further than Western-Greenland's shores -
    Along Cape Horn, from the other side;
    And had, for years and days, moved himself less than a corpse:
    Suddenly he slams his teeth into his tail;
    He pulls himself together; and what followed? quickly
    the snow of the poles starts crashing down;
    Because the vicious animal, by wringing his loin,
    shortened the world by eight miles!

    How shrunk, above and below,
    crumbled to grit, ice and stone!
    What a might of waters crashed on both axis-points,
    which dome started looking flat.

    The touchiest of the Gods - Thor - slept, when this happened,
    and the cracking of our axis ripped his eardrums.
    A runic spell quickly makes his Divine identity
    unrecognizable for everyone's eye, and he enters the beach.

    Giant Hymer in his fishing boat, was busy;
    now he has every hand full of work
    with the swinging steer, so enraged are the waves!

    But the returning balance calms everything,
    And Thor screams: 'Hey! - - Lord Giant, moor the ship for a moment! -
    I shall put the eelpout (small type of fish) down there, in its place,
    before he starts anew,
    it's done easily
    you'll only have to allow me to come with you as fisherman.'

    The Giant came. And a wandering ox had also walked to the shore.
    Thor ripped him, with a pull,
    his head of his body, and while sitting in Hymer's boat,
    he slams this chunk on his hook: an anchor, you should know
    is sufficient for that.

    And now, hoping for some luck,
    the Angler lowers the bate:
    it arouses Jormungandur's lust; he bites; and Thor quickly pulls up!

    The snake however (proved to be no eelpout!) -
    The snake fought back! Strength against Strength!
    A new rough beginning! and - when the art fails me,
    that which goes above sketching - this demands a scene -
    demands spoiling-glow (poetical word for a painting?), to finish it!
    I lay down my charcoal, and try my brush.

    See see! till the bottom moves the unmeasured one
    of the ocean: the tail of the snake is pulled loose
    and appears! Rock is split along rock,
    with every twisting blow. Loudly hissing in her speed,
    the razortip (poetic word for tail) shoots now towards the heavens
    and colours the clouds with bloody foam:
    Now she thrusts herself back into the eternally dark pools.

    An army of monsters, chased out of the unmeasurable gap,
    comes wildly upwards;
    Appear along the cliffs;
    And try (fearing eachother!) to jump onto their tops.

    But Thor continues fighting the monster;
    The most dreadful that the hollow night
    had hidden in the deep! - And like, with Heekla's thunder,
    the ground of the cliffs is ripped apart for the fuming power
    and rumbling arose,
    from below the furious lake,
    the sinister head of Jormungandur.

    He rises! and threatens in vain with his flaming rolling eyes;
    vainly he sniffs pestilence-breath towards the hights;
    Thor grabs his Hammer! a howling,
    A howling like that of hyena's, comes out of the muzzle
    of the monster. There comes the Giant!
    Deathly pale from fear
    Hymer rushes up!...

    And I
    Take my charcoal again: he comes; with a pulled dagger;
    Jumps past Thor; and cuts the fishing line! -
    His punishment follows! but what did his punishment help! -
    The hope of the Fisherman remained disappointed.


  • Harvest song:
    Translation: Ansuharijaz (© 2003)

    Oogstlied
    A.C.W. Staring

    Sikkels klinken;
    Sikkels blinken;
    Ruischend valt het graan.
    Zie de bindster gaâren!
    Zie, in lange scharen,
    Garf bij garven staan!

    't Heeter branden
    Op de landen
    Meldt den middagtijd;
    't Windje, moê van 't zweven,
    Heeft zich schuil begeven;
    En nog zwoegt de vlijt!

    Blinde Maaijers;
    Nijvre Zaaijers,
    Die uw loon ontvingt!
    Zit nu rustig neder;
    Galm' het mastbosch weder,
    Als gij juichend zingt.

    Slaat uwe oogen
    Naar den hoogen
    Alles kwam van daar!
    Zachte regen daalde,
    Vriendlijk zonlicht straalde
    Mild op hal en aar.
    Harvest song
    A.C.W. Staring

    Sickles sound;
    Sickles shine;
    Rustling falls the grain.
    See the binding-woman collect!
    See, in long rows,
    sheaf stand next to sheaf!

    The hot burning
    on the lands
    mentions the noontime;
    The little wind, tired of floating,
    has hidden itself;
    And still toils the diligence!

    Blind mowers;
    Industrious sowers,
    who received your reward!
    Seat yourselves calmly down;
    reverberate the mast-forest (grain) again,
    When you joyfully sing.

    Raise your eyes
    to the hights (sky)
    Everything came from there!
    Soft rain descended,
    friendly sunlight shined
    Mild on stalk and are.


  • Odin's travel to Hela:
    Translation: Ansuharijaz (© 2003)

    Odins Hela-vaart
    A.C.W. Staring
    Oud-Noorsche poëzie, vrij vertaald.

    Odin verhief zich -
    De Koning der menschen!
    Hij besteeg zijn ros,
    En reed naar beneden,
    Naar Hela's Burgt;
    En Hela's Wachter,
    De Hond sprong hem tegen.
    Zijn borst was bebloed;
    En hij sperde den muil op,
    En baste hem aan.
    Afzigtig van zwadder
    Was zijn gebit.

    En Odin verwijlt niet;
    En de aarde siddert!
    Daar stijgt voor zijne oogen
    De Burgtin van Hela.
    En hij wendt zich ten opgang,
    Naar Hela's poort;
    Waar diepbegraven
    De Zienster ligt.

    En toovergezang,
    Dat dooden kan wekken,
    Begint hij te zingen,
    Naar 't noorden gekeerd.
    En met Runen bezeert hij
    De Grafbewoonster,
    Tot zij toorned rijst,
    En antwoord murmelt:

    'Wie is de Man,
    Die mijn rust kwam stooren!
    Ik ken hem niet.
    Ik lag zoo lang,
    Onder ijs bedolven -
    Van vlietende regen -
    Van daauw besproeid.'

    Een Zwerver ben ik;
    Eens Krijgsmans Zoon.
    Ik kom, en meld u
    Wat daarboven geschiedt;
    Meld gij mij de dingen
    Van Hela's Rijk.

    Voor wien staat die Zetel
    Van goud bereid?
    Op wien toeft ginder
    Dat gouden Bed?

    'Met een schild bedekt,
    Wacht hier op Balder
    De Honigdrank.
    Haast zullen om Balder
    De Goden treuren.
    Gedwongen sprak ik,
    En eisch weer rust.'

    Ik weiger u rust!
    Ik vraag nog meerder,
    En hou' niet op,
    Tot ik alles weet:
    Wie is 't die Balder
    Van 't licht berooft?

    ''t Is Hoder! - Hij is 't,
    Wiens hand zijn Broeder
    Den dood doet smaken!
    Die 't licht zal ontrooven
    Aan Odins Telg.
    Gedwongen sprak ik,
    En eisch weer rust.'

    Ik weiger u rust!
    En vraag nog meerder,
    En hou' niet op,
    Tot ik alles weet:
    Zeg, wie zal Hoder
    Zijn daad vergelden,
    En Balders Moorder
    In 't graf doen storten?

    'In 't west zal Odin
    Een Zoon uit den schoot,
    Van Rinda gewinnen,
    Die, pas geboren,
    De wapens zal grijpen;
    Zijn hand niet zal wasschen -
    Zijn lokken niet scheelen;
    Tot hij Balders Moorder
    In 't graf doet storten.
    Gedwongen sprak ik,
    En eisch weer rust.'

    Ik weiger u rust!
    En vraag nog meerder,
    En hou' niet op,
    Tot ik alles weet:
    Wat Maagden zijn 't,
    Die weenend haar sluijers
    Ten hemel zwaaijen?
    Dit vraag ik u nog,
    Eer gij rust erlangt.

    'O gij - geen zwerver,
    Zoo 'k dwalend vertrouwde! -
    Gij zijt Odin zelf,
    De Koning der menschen!

    En Gij! - geen Maagd,
    Die de toekomst ontraadselt, -
    Geen jonkvrouw zijt ge!
    Drie Reuzen hebt gij
    Als moeder gezoogd.

    'Vlie, Odin! vlie heen! -
    Beroem u, in Asgard,
    Dat gij verkreegt
    Wat hier geen Vrager
    Na U erlangt,
    Tot Lokes woede
    Zijn banden breekt,
    En de Goden vallen! -
    Tot de Waereld vergaat,
    En de nacht begint.'
    Odin's travel to Hela
    A.C.W. Staring
    Old-Norse poetry, freely translated.

    Odin raised himself -
    the King of humans!
    He mounted his steed,
    and rode down,
    to Hela's stronghold;
    And Hela's guard,
    the Dog jumped up.
    His chest was bloody;
    and he opened his muzzle wide,
    and barked at him.
    Ugly of slaver
    were his teeth.

    And Odin does not delay;
    And the earth trembles!
    There rises before his eyes
    The stronghold of Hela.
    And he ascends
    to Hela's gate;
    Where deeply buried
    lies the Seeress.

    A magical song,
    that can wake the dead,
    he starts singing,
    facing towards the north.
    And with Runes he torments
    the grave-inhabitant (the dead seeress),
    until she angrily rises,
    and murmurs in answer:

    'Who is the man,
    who came to disturb my rest!
    I don't know him.
    I lay for so long,
    buried under ice -
    with streaming rain -
    sprayed with dew.'

    A Wanderer am i;
    Once Warrior's Son.
    I come, and tell you
    what happens up there;
    You tell me the things
    of Hela's empire.

    For who stands that seat
    made of gold?
    Who rests there
    on that golden bed?

    'Covered with a shield,
    waits here for Balder
    the honeydrink (mead).
    Most of the Gods
    will mourn Balder.
    Forced I spoke,
    and demand rest again.'

    I refuse you rest!
    I will ask some more,
    And will not stop,
    Until I know everything:
    Who is the one
    who robs Balder of the light? (meaning; kills him)

    'It is Hoder! - He is it,
    whose hand will give his brother
    the taste of death!
    Who will rob the light
    from Odin's child.
    Forced I spoke,
    and demand rest again.'

    I refuse you rest!
    And will ask some more,
    And will not stop,
    Until I know everything:
    Say, who will revenge
    the act of Hoder,
    And plunge Balder's murderer
    into the grave?

    'In the west will Odin
    win a son out of the womb
    of Rinda,
    Who, directly after birth,
    will grab the weapons;
    He will not wash his hand -
    He will not cut his locks;
    Until he has plunged Balder's murderer
    into the grave.
    Forced I spoke,
    and demand rest again.'

    I refuse you rest!
    And will ask some more,
    And will not stop,
    Until I know everything:
    What maidens are it,
    that wave their veils crying
    towards the heaven?
    This I will ask you,
    before you lay to rest again.

    'Oh you - are no wanderer,
    like I mistakenly trusted! -
    You are Odin himself,
    The King of humans!

    And you! - are no maiden,
    who reveals the future, -
    No lady are you!
    Three Giants have you
    suckled as their mother.

    'Flee, Odin! flee away! -
    Praise yourself, in Asgard,
    that you got
    what no questioner here
    will get after you,
    Until Loke's fury
    will break his shackles,
    And the Gods fall! -
    Until the World is destroyed,
    and the night begins.'